vrijdag 18 maart 2011

Norm voor leiderschap

Uit het literatuuronderzoek blijkt dat de uitkomsten van onderzoek naar de effectiviteit van leiderschap in het onderwijs verschillend zijn. Uit onderzoek in het VO in Nederland blijkt dat niet bewezen kan worden dat leidinggevenden invloed hebben op de leerprestaties van leerlingen en daarmee op de onderwijsopbrengsten in het VO, wanneer rekening wordt gehouden met contextfactoren. Echter blijkt uit verschillende onderzoeken dat een aantal aspecten van leiderschap een indirecte invloed heeft op de leerprestaties en onderwijsopbrengsten. Deze aspecten vormen de norm voor leiderschap in dit onderzoek om te komen tot hoge leerprestaties die leiden tot onderwijsopbrengsten conform de eisen van de Inspectie van het Onderwijs. Het gaat hierbij om aspecten die terug te vinden zijn in de concepten van onderwijskundig en transformationeel leiderschap. Hierbij wordt aangegeven dat de focus op een bepaalde leiderschapsaspect of -activiteit afhankelijk is, van de situatie waarin de school zich bevindt.

Eén van de belangrijkste normen van leiderschap betreft de visiegerichtheid van de leidinggevende. Uit het literatuuronderzoek blijkt dat het hier gaat om de leiderschapsactiviteiten:

  • ontwikkelen van een gedeelde visie, stimuleren van acceptatie van de doelen;
  • via de missie het vormgeven van de verwachtingen van docenten;
  • uitdragen van hoge verwachtingen van leerlingenprestaties (benadrukken leerlingenprestaties en regelmatig evalueren van de voortgang van leerlingen);
  • creëren van acceptatie bij groepsdoelen.

Hier zijn bepaalde kenmerken van onderwijskundig en transformationeel leiderschap in terug te vinden, waaronder het creëren van een gedeelde visie binnen de school en de gerichtheid op doelen en het creëren van een klimaat van hoge verwachtingen en een schoolcultuur die gericht is op verbetering van onderwijs en leren. Het creëren van acceptatie rondom groepsdoelen sluit met name aan bij het concept van transformationeel leiderschap. Daarnaast sluit dit aan bij het rationele doelmodel vanuit het concurrerende waarden model.

Een tweede norm betreft het ondersteunen van de docenten. Uit het literatuuronderzoek blijkt dat het hier gaat om de leiderschapsactiviteiten:

  • ondersteunen en begeleiden van docenten door o.a. klassenbezoek, coaching en collegiale consultatie;
  • versterken van intellectuele ontwikkeling;
  • zijn van een voorbeeld in het uitdragen van waarden en voorbeeldgedrag.

Deze tweede norm sluit aan bij het ondersteunen van docenten (professionele ontwikkeling), zorgdragen voor intellectuele stimulering en het zijn van een modelfunctie uit de concepten van onderwijskundig en transformationeel leiderschap. Daarnaast sluit dit aan bij het human relations model uit het concurrerende waarden model.

Een derde norm betreft de cultuurgerichtheid van de leidinggevende. Uit het literatuuronderzoek blijkt dat het hier gaat om:

  • stimuleren van een cultuur van samenwerking;
  • ontwikkelen van structuren voor participatieve besluitvorming.

De cultuurgerichtheid komt naar voren binnen het concept van onderwijskundig leiderschap op het gebied van het ontwikkelen van een samenwerkingscultuur en binnen het concept van transformationeel leiderschap op het gebied van zorgdragen voor structuren voor participatieve besluitvorming en het creëren van een cultuur van onderling vertrouwen en flexibiliteit en een samenwerkingscultuur. Daarnaast sluit dit aan bij het interne procesmodel uit het concurrerende waarden model.

Uit bovenstaande blijkt dat met de keuze voor deze drie normen de nadruk wordt gelegd op handelingen van de leidinggevende m.b.t. rationeel doelmodel, human relations model en intern procesmodel. Uit onderzoek van Ten Bruggencate (2009) blijkt dat de eerste twee normen een positieve indirecte invloed hebben op het doorstroompercentage.

Geen opmerkingen: